Als ik was, zonder dat ik werkelijk mij ben, dan zou ik wel
een tomatenplant willen zijn. Zonder zorgen op het balkon en niets meer dan mij
focussen op het ontvangen van vitamine D. Of nog beter, het ondergaan van het
ontvangen van vitamine D zonder enige concentratie. ik zou daar immers niets
voor hoeven doen.
Mijn tomaten zouden ontspruiten. Één voor één. Eerst klein
en groen en hard, als een pitje en dan naar de fase van die gekke tussenkleur,
een tussen groen en rood in. Een kleur die onmogelijk te benoemen is behalve
dat het een beetje op bruin lijkt, als bruin een kleur is. En dan langzamerhand
vuurrood. Een groot contrast tussen mijn groene bladeren. Vuurrode knoppen
tussen mijn felgroene blaadjes.
Mocht een tomatenplant helemaal geen vitamine D aanmaken
wanneer zij in de zon staat, zoals een mens doet en dit ook nergens niet voor
nodig heeft, dan zou ik toch wel liever een mens zijn.
Dan zou ik ook af en toe op het balkon kunnen zitten, maar
zou ik mij verder kunnen richten op het geven van zin aan allerlei andere
onderdelen in mijn leven. Zoals filosoferen met kinderen en filosoferen met
mezelf.
Dan zouden die enkele momenten op het balkon meer waard zijn
omdat ze minder vaak voor zouden komen. Iets wat niet aan de hand zou zijn als
ik een tomatenplant zou zijn. Dan zou ik mijn dagen slijten in de buitenlucht
en hoogstwaarschijnlijk niet meer kunnen beseffen hoe goed een beetje
buitenlucht voor je is.
Als ik een tomatenplant zou zijn, dan zou ik onmogelijk in
staat zijn mij, bij toeval, te buigen over het begrip ongrijpbaarheid en zou ik
onmogelijk in staat zijn hierover een andere positie in te nemen door mijzelf
in te lezen. Als ik een tomatenplant zou zijn, dan zou ik onmogelijk een van
mijn eigen tomaatjes in handen kunnen nemen en deze in mijn vuist fijn te
knijpen, zodat het vruchtvlees tussen mijn vingers door sijpelt. Deze vuist zou
immers niet bestaan.