zondag, april 12, 2015

Wijsje

Ik stap de deur uit en loop de tuin in. Zoals een kind zou doen, pak ik de eerste de beste stok die binnen mijn bereik is. Of doen honden dat veelal? Ik loop willekeurige achtjes over het grasveld terwijl ik de stok een beetje suffig heen en weer zwiep en kijk hoe mijn voeten verdwijnen in het hoge gras. Ieder grassprietje heeft een weg, ofwel geplet worden onder mijn ietwat grote voet, of tevoorschijn komen tussen mijn tenen. Ik stel mij voor dat alle andere grassprieten om mijn looppad heen  in stilte juichen dat zij de dans ontspringen en zij bedanken mij. ‘Oo oo dat u ons mag sparen’. Mijn vader fluistert dat het gras nog gemaaid had moeten worden, waarop ik antwoord, dat heb ik een week geleden nog gedaan. En gesproeid? Ook gesproeid ja. Oké dan heb ik niets gezegd. Bedankt, pa.  Ik mompel dat hij zich eens met zijn eigen zaken moet bemoeien in plaats van met het op orde houden van mijn eigen achtertuin. Hij mompelt terug dat hij gewoon het beste met me voor heeft.

Een man loopt langs, zijn hoofd komt net aan boven de schutting uit. Hij knikt een vriendelijk ‘joe!’ alsof hij mij net niet hardop tegen mezelf heeft horen praten. Ik staar hem na en als hij bijna uit het zicht is gooi ik de eerste de beste stok die in mijn hand is naar zijn hoofd. Als hij in de verte neervalt met een zacht oef, ren ik naar binnen en doe gauw de deur achter me dicht.

In de woonkamer is het stil en mijn blote voeten staan nu op het hoogpolig tapijt voor de bank. Ik probeer een keuze te maken tussen ‘voeten op het gras’ of ‘voeten op het hoogpolig tapijt’ ; wat voelt lekkerder? Maar ik kom er niet uit dus stap ik op het ietwat koude laminaat en loop de keuken in. Laminaat staat zeker niet bovenaan. Dus loop ik nog een keer terug naar het tapijt. Ik sta er twee seconden en stap dan weer op het laminaat. Dan weer op het tapijt. Laminaat. Gras. Tapijt. Lamintaat. Tapijt. Gras. De laatste keer buiten in het gras is mij fataal en ik ren gillend weer naar binnen en spring op de bank.

Vroeger rende mijn vader achter me aan als ik gilde, trap op, trap af. Kietelend aan mijn voeten iedere keer als hij erbij kon. Ik hield het aardig lang vol zonder gepakt te worden maar uiteindelijk was ik altijd gedoemd tot de kieteldood op de bank. Het deed pijn en het kietelde en het deed pijn en als ik een dramatische en luidruchtige dood gestorven was door de hele woonkamer en mijn ouders hardop om mij grinnikten, dan stond ik daarna altijd te springen en te smeken om nog een keer. O papa alsjeblieft, maak me nog eens dood!

Ik toets zonder na te denken het nummer in. De toon gaat driemaal over en dan klinkt er een vriendelijke vrouwenstem die hallo tegen me zegt. Hoi mam, zeg ik zonder twijfel, mag ik papa even?

’s Avonds rol ik mijn slaapzak uit op het gras en kijk naar de lucht. Maar goed dat het zo helder is en zacht vanavond, anders zou ik het hier flink koud krijgen. Maar dan bedenk ik me dat ik er dan waarschijnlijk helemaal niet was gaan liggen. Onder mij liggen duizenden grassprieten gestorven aan de slaapzakdood. Ik rol nog een beetje heen en weer, om zeker te weten dat ze goed dood zijn en geen pijnlijke en langdurige dood sterven en dat ik dat dan op mijn geweten heb. Ik val in slaap met op de achtergrond de gezangen van hun miljoenen omringende grassprietvriendjes die ach en wee zingen om hun overleden groene maatjes. Onbewust muzikaal snurk ik er doorheen.