En ineens weet je het dan niet meer. Of ineens weet je het
weer. Wat je dacht dat je goed deed blijkt niet te kloppen, of het klopt niet
dat je denkt dat je het niet goed deed. Een wip in een speeltuin is er niets
bij. De glijbaan is in geen velde of wegen te bekennen.
Als kind op de schommel met de wind in je haren en dan, als
je op zijn hardst gaat, je handen losmaken van de kettingen, je voeten de
hoogte in richten en de rest van je lichaam erachteraan zwiepen en dan terecht
kom in de natte houtjes en maar hopen dat je je enkel niet verzwikt en straks
gewoon naar huis kunt lopen, want je had toen nog geen mobiele telefoon om papa
of mama te bellen dat je ernstig gewond was en over de rug van papa, in
brandweerhouding, thuis moest komen en er geen andere manier mogelijk was.
Een ander scenario zou kunnen zijn, op diezelfde schommel,
maar in een andere speeltuin, waar geen houtjes zijn maar zand ligt, en je met
je gympies beland in die mooie drol van de kat van de buren. Die kat die je
normaal altijd aait maar nu niet zo leuk meer vind omdat je beseft dat hij
poept. Net als het konijn van je vriendinnetje dat over je prinsessenjurk heen
piest. En dat leuke roodborstje uit de tuin dat tegen het raam aanvliegt en
stuiptrekkend voor je op de stoep doodgaat. En de hamster van je broer die je ’s
ochtend dood aantreft in zijn radje nadat een vreemde, penetrante geur je de
kamer in lokte. Ik wil door papa in de brandweerhouding naar huis getild worden
en dat hij helpt om met een stokje de poep onder mijn schoenen vandaan te
krijgen en dat we heel hard zeggen: iiiiieh!
En dat we dan daarna een kopje thee drinken met een koekje
erbij en naar buiten kijken en heel veel dansen voor het raam zodat de domme
vogeltjes nooit meer tegen het raam vliegen omdat ze denken dat het lucht is.