zondag, februari 24, 2013

Tiet


Ik lees de woorden ik peins iets te vaak als ik penis. Zou dit betekenen dat ik dyslectisch ben? Zou dit betekenen dat ik een bril nodig heb of gewoon een pauze van mijn uren durende studietaferelen?

 Ik hoop dat het betekent dat ik ontoerekeningsvatbaar ben en jullie mij nergens op kunnen aanspreken. Dat jullie niet mogen zeggen; ‘wat een vunzig meisje, zo openbaar sprekend over het mannelijk geslachtsdeel’. Een schande is minder schande wanneer er sprake is van zielloze invloeden, verheven verschijnselen die de mens niet meer in de hand heeft, toch?

Is dat een penis, die ik daar voor ogen heb, de handgreep naar mij toe? Laat ik je grijpen – ik krijg je niet, en toch blijf ik je zien, onheilspellend visioen. Of ben jij hooguit een hersenschicht, een zinsbegoocheling uit een van koortsen overkokend brein?

God nee, ik vergis me, het is natuurlijk de dolk van Macbeth. Het visioen van de dolk die hem aanspoort om een zoveelste schande te initiëren en uiteraard niet mijn hersenkronkels van een penis die mij afleiden van het daadwerkelijk lezen van een classic Shakespeare. Die homo van een koning mag wel oppassen of hij krijgt een woud soldaten achter zich aan en als het zover is kan hij zich echt niet meer beroepen op een psychische staat van zijn, welke hem schijnbaar gedreven heeft tot het meedogenloos doden in koelbloedigheid. Het bruut slachten van vrienden, familie, vrouwen, kinderen, relaties, huizen, oogsten, koeien, uilen. 

Dan kan hij echt niet meer aankomen met ‘..want toen zij in het hele begin nog zei, voordat alle ellende begon; Kom, kom op dan geesten, op moordplannen belust, ontvrouw mij, hier, en laat mij vollopen van top tot teen met gruwelijke wreedheid, zei ik nog; Ik zie het eigenlijk niet zo zitten. We zien nog wel!’.

Dan mag hij gewoon lekker levenslang zitten en in zijn eigen bloed gaarkoken.

donderdag, februari 21, 2013

Zuur


Geenszins zal het zin hebben. Allerminst zal het alles zijn. Verre van zal dit ver reiken, misschien net aan een wijsvinger die in de verte strekt. Een wijsvinger die het puntje van de horizon aantikt.

Zeg eens hoe het zit, is dat vurige bolletje in de verte eigenlijk wel de zon? Drukken wij hem onder, nadat wij een lange weg er naar toe hebben gefietst waarbij dat bolletje steeds weer verder weg leek te zijn?  Kilometers, mijlen, in de zwetende hitte met het stoffige zand geplakt op onze plakkerige huid. Douchen is er niet bij, o nee, het eindpunt zal behaald worden zonder pauze, zonder bijkomen, zonder overdenken en zonder steeds opnieuw de beste route bepalen. Gewoon gaan met die banaan.

Onze fietsen zijn nu stuk en te voet gaan wij verder. Blaren op onze enkels en hielen en tenen en benen en onze korte broek scheurt langs een bloot stukje dijbeen waar een zweetdruppel naar beneden sijpelt. De broeksknoop en het knoopsgat waar hij in zit zijn hard geworden van ouderdom en drukken tegen de huid van onze buik aan. Onze handen zijn rimpelig van de warmte en het zweet, want dat bolletje blijft maar rood licht op ons schijnen en denkt er niet aan ons soms even wat schaduw te gunnen onderweg naar het randje van die afgrond. Daar waar de wereld stopt met plat zijn en steeds weer een stukje verschuift, dáár zijn wij naar onderweg.

Uiteindelijk scheuren wij onze kleren kapot en bedekken hiermee ons hoofd om tegen de zon te beschermen, net zoals in de film waar ze verdwaald zijn in een woestijn, of waar ze niet eens verdwaald zijn maar waar zij bewust de woestijn in stappen, omdat er aan de andere kant van de woestijn iets is wat ze willen hebben en ze moeten zonodig de held uithangen en een risico nemen.

Wij willen niets van dit alles. Wij willen niet de held uithangen of een risico nemen, wij willen gewoon een straaltje zonlicht blijven vangen onderweg. Uiteindelijk zullen wij kadavers vormen voor de gieren die boven ons circuleren en hun oog op ons gemunt hebben. Woestijninsecten waarvan ik geen voorbeeld kan noemen zullen over ons heen kruipen en stukje kleding afscheuren voor hun nest en cobra’s en andere gevaarlijk woestijndieren, waar ik verder geen voorbeelden van kan noemen, zullen ons gif inspuiten en ons bloed opzuigen en leven op ons leven dat wij gegeven hebben. Doen we toch nog iets goeds voor de wereld.

dinsdag, februari 19, 2013

Metropolis plastique


Het zijn net mensen, jij en ik. Die proberen er wat van te maken. Zoals je als kind keihard je best doet om zonder zijwieltjes te kunnen fietsen en elke dag oefent met het strikken van je veters. Of misschien is het niet jij en ik. Misschien is het jij. En ik. En is er geen jij en ik in één zin.

Wat je wilt kun je zelf maken, toch? Met een goede doos met blokken kom je een heel eind. Lego of Knex doen het ook goed als het gaat om bouwen. Of is bouwen iets anders dan maken? Is bouwen een verfijning van maken? Bouwen om iets te kunnen maken. Ieder Lego blokje stuk voor stuk situeren op het platform. Een huis bouwen met een plastic deur en één raam, want meer ramen kan je niet vinden in die gigantische bak met speelgoed. Onderweg vind je dat witte helmpje wat je al eerder zocht en twee paar exact dezelfde lichten voor de auto die je later in elkaar zult flansen, maar een tweede raam in het formaat dat je al hebt staan, is in geen velde of wegen te bekennen.

Je handen doen pijn van het graaien door de hard plastic-brokjes. Een geel handje in de vorm van een maan, prikt in de bal van je hand en een hoofd met stoppels staart je aan als je hem met luid lawaai bedelft onder de rood en blauwe bakstenen.

En die politieman schreeuwt dat hij in jouw huis wil wonen en die piraat ligt daar niet voor niets in een hoekje, die ligt daar om opgemerkt te worden. Door jou. Door mij.

Het zijn net mensen. Die houterige poppetjes met grijpgrage en enthousiaste handjes en vrolijke, glanzende, gele hoofdjes met een grote denkknobbel bovenop op hun hoofd. Knokkige knietjes en vierkante lijfjes met kleding in kleurtjes waaraan ik af kan lezen wie of wat ze zijn en wat ze met de dag gaan doen. Vrolijke, glanzende, gele hoofdjes met een grote denkknobbel bovenop hun hoofd. Zouden die knobbeltjes volgestopt zijn met mij en jou?

vrijdag, februari 08, 2013

Pakkie-an


Ik ben geen vijf meer. Ik hoef geen koekje als ik heb geleerd mijn veters te strikken. Ik hoef niet te kiezen wat we gaan eten als ik voor het eerst zonder zijwieltjes heb gefietst of de letter r kan schrijven. Ik hoef ’s ochtends niet wakker geschud te worden en de opdracht te krijgen mijn tanden te poetsen. Ik hoef niet opgehaald te worden van school en er hoeft niemand te helpen met het inpakken van mijn tas als ik op kamp ga.

Ik doe dat allemaal al zelf. Ik kook mijn eigen eten. Ik ga zelfstandig naar school en geheel eigenhandig alleen naar huis vanaf een feestje ver van mijn eigen huis vandaan. Ik bepaal wanneer ik opsta en wanneer ik vind dat ik iets verdien.

Ik bepaal toch hoe mijn dag eruit ziet en ik bepaal wanneer ik naar bed ga en of er iemand naast mij ligt. Ik bepaal wat ik vraag en wat ik antwoord en wat ik zeg en wat ik draag en wat ik uitdraag en wie ik wil zijn en wie ik wil zien en wanneer ik mijzelf laat zien en hoe ik mijzelf betekenis geef voor anderen en hoe ik anderen iets voor mij laat betekenen en wat zij dan voor mij betekenen dat alles heb ik toch zelf in de hand of ben ik nu gek?

Ik bepaal of er een superstorm opsteekt of dat het slechts een licht briesje is en ik kan er zelf voor kiezen of mijn haar los is dan wel vast.

Dat ik dat bepaal is voor mij bepaald. Mijn volgende verjaardag is in zicht en ik vind dat iedereen zich daarnaar moet gedragen.

donderdag, februari 07, 2013

Buikstuk


Er was eens een kat. In een café. Je zou denken, een kat? Die hoort niet in een café. Maar het zit anders: Deze kat hoort namelijk bij dat specifieke café. Deze specifieke kat hoort dus wel bij een café. Daar waar de meeste katten dat niet zouden horen.

Je zou kunnen zeggen, dat deze kat geluk heeft met het feit dat hij bij dit specifieke café hoort. Dit gaat niet over of de kat wel, of niet, van geluk mag spreken dat hij bij dit specifieke café hoort. Een kat kan trouwens helemaal niet spreken. Hoogstens met zijn oren of met de bewegingen van zijn staart. Maar spreken kan een kat zeker niet.

Er zijn wel meer dingen die een kat niet kan en een mens, daar tegen over gesteld, wel. Waarom ik een kat tegenover een mens stel is mij überhaupt onduidelijk. Zoals heel veel andere dingen mij überhaupt onduidelijk zijn. Natuurlijk niet zoals andere dingen soms heel fijn kunnen zijn. Maar zoals soms heel fijn niet altijd de beste manier is. Trouwens, de beste manier is nooit eerder bedacht, of wel? Ik vraag mij überhaupt af of er wel eerder dingen bedacht zijn. Zoals een mens denken kan en vragen stelt. Zoals ik een kat tegenover een mens stel - is - mij – geheel – onduidelijk – wrang.

dinsdag, februari 05, 2013

Semiostilte


Ik denk dat ik voorlopig maar mijn mond ga houden. Gewoon niets meer zeggen, tegen niemand. Niet zeggen wat ik vind, of wat ik wil, wat ik wil aanstippen of wat ik wil nuanceren. Ik ben benieuwd wat voor tekens ik dan uitgeef.

Nee, maar het is geen grap. Wat zou er gebeuren als ik het, komende jaar bijvoorbeeld, mijn mond zal houden? Of nee, niet overdrijven, laten we beginnen met één week. Kinderen doen het soms ook. Geen woord zeggen ’s ochtends in de trein tegen de conducteur die mijn vervoersbewijs controleert. Geen woord zeggen tegen klasgenoten die mij begroeten of een docent die mij een vraag stelt. Geen woord zeggen op een avond uit met vriendinnen en als vriendinnen vragen hoe het gaat, reageer ik gewoon niet en als ik benaderd word door een leuke man kijk ik hem gewoon aan zonder mijn mond open te trekken. Bij de huisvergadering produceer ik geen klank en bij een bezoek aan mijn ouders eet ik stilzwijgend een héérlijk maal. Bij een presentatie gewoon de slides van je PowerPoint laten zien en er geen uitleg bij geven en wijzen met een aanwijsstok.

Een aanwijsstok kan dan weer belangrijke informatie accentueren en mijn gedachtes, positie of zienswijze iets duidelijker weergeven. Maar dan zonder dat ik het verkeerd kan verwoorden. Dat is het fijne aan zo’n aanwijsstok. Ik moet er dan slechts nog voor zorgen dat ik mijn gezichtsexpressie in toom houd. Of in ieder geval onder controle houdt. Dan zal ik geen verkeerde tekens afgeven.

Dan zal ik er ook voor moeten zorgen dat ik mijn kijkrichting goed bewaak. Dan zal ik geen verkeerde tekens afgeven. Dan zal ik er voor moeten zorgen dat ik mijn lichaamstaal in beheersing houd. Dan zal ik geen verkeerde tekens afgeven. Fysieke reacties of impulsen moet ik uitschakelen of in ieder geval niet openbaar tonen zonder dat ik erover heb nagedacht of al deze tekens bij elkaar wel zeggen wat ik eigenlijk wil zeggen. Of ze wel zeggen waar ik eigenlijk voor sta in het leven. Wel aanwijzen wat ik eigenlijk wil aanwijzen.

Dan zal ik er ook voor moeten zorgen dat ik weet wat ik eigenlijk wil aanwijzen. Dan zal ik geen verkeerde tekens geven. Dat ik eerst weet wat ik eigenlijk wil aanwijzen, vóór ik dat daadwerkelijk ga aanwijzen. Dan zal ik geen verkeerde tekens geven. Laat stáán erover praten! Dan zal ik geen verkeerde tekens geven dan zal ik geen verkeerde tekens geven.

Ik denk dat ik voorlopig maar mijn mond ga houden. Dat zal mij een hoop poep besparen. En jullie wat meer geschrijf bezorgen. 

maandag, februari 04, 2013

Stalen ros


Een luisterend oor. Een stop op de stroom met woorden. Een geluk op een slome zondag. Een warm bad, een goede grap, een mooi lied. Zij willen op de fiets stappen en gaan, maar ze gaan nog niet. In de verte is daar al het einde van al die dagen vrij.

Een dekbed met bloemen en een handdoek die droogt en het gaat niet om de wel of de niet, het gaat om het gewicht en het gaat om de intentie. De intentie en de intonatie. Schreeuwen, fluisteren of zachtjes praten als het nodig is. Springen, rennen, varen als de gelegenheid zich daartoe voordoet. Het lied componeren en de woorden bedenken en op papier zetten en de woorden zingen en roepen of mee laten neuriën door mensen die het lied kennen, maar de inhoud nooit zullen begrijpen. Woorden zullen nooit zo genuanceerd klinken als ze daadwerkelijk zijn.

Zij willen samen op de fiets stappen maar ze gaan nog niet. Ze willen op de tandem en blèren dat het lente is. Op de tandem met zonder jas en aan het eind van de dag als de zon onder is kippenvel op hun licht verbrande huid voelen van het eerste voorjaarszonnetje en neerstrijken op een terras om vervolgens uren het luisterende oor te spelen of de stroom met woorden te stoppen of juist te zijn.

Een stroom van woorden zijn en daarna weer op dat zadel springen en ik weet het zeker, dan is er geen man overboord als ze onderweg een klapband krijgen. Dan is er geen man overboord als de ketting eraf vliegt. Dan is er geen man overboord als het licht het niet doet. 

zondag, februari 03, 2013

Tijdverdrijf


Al dat gebeurt, speelt zich af in één dag. Een dag waarop je neus jeukt en de regen met bakken uit de hemel valt en de speculaasjes niet aan te slepen zijn. Een dag met spelletjes en dingen die geen spelletje zouden moeten zijn, maar dat wel worden met de tijd. Aan tafel met een bord voor je neus en een pionnetje in je hand.

Ik vraag het maar gewoon, dacht ik, zonder er over na te denken wat voor effect het zou kunnen hebben. Een effectbal. Zo een die in de verkeerde richting lijkt te gaan, maar op het laatste moment nog door een productiefoutje een zwieper maakt en in het doel terecht komt. Zo een die door het vermogen van de wind toch op de gewenste plek van bestemming komt en de almachtige God je vanaf zijn witte, donzige wolk een grote knipoog geeft. Je lacht en doet een overwinningsdansje.

Of de bal met het onstuimige effect. Met een rugbyvorm. Lastig om grip op te krijgen en om aan de overkant te komen is het je taak zoveel mogelijk individuen die jou onderweg passeren, onderuit te krijgen. Niet om het gegeven dat je ze de blubbervloer wil laten kussen, maar omdat het een kwestie is van ‘zij of ik’, en dan maar liever zij, toch?

Of toch maar liever ik? Mogelijkerwijs is er via de weg onderlangs veel meer te bereiken. De meest prachtige sliding die voor het winnende punt zorgt of die ene hinderlijke vraag die je, na lang wikken en wegen, juist beantwoord en waarmee je die begeerde eindstreep behaalt.

Je hebt keurig je beurt overgeslagen, wat toegestopt gekregen toen je weer opnieuw langs ‘start’ kwam, een ronde in de put gezeten, af en toe briljante woordjes gelegd en hoge ogen gescoord, geraden wat voor stempel er eigenlijk op je voorhoofd gedrukt stond, je land kunnen uitbreidden met dorpen en wegen, het werkwoord op de juiste manier uitgebeeld binnen de tijd en met die boze vogel dat dikke varken precies op de juiste plek geraakt, ik zeg nog een potje?