Er was eens een kat. In een café. Je zou denken, een kat? Die
hoort niet in een café. Maar het zit anders: Deze kat hoort namelijk bij dat
specifieke café. Deze specifieke kat hoort dus wel bij een café. Daar waar de
meeste katten dat niet zouden horen.
Je zou kunnen zeggen, dat deze kat geluk heeft met het feit
dat hij bij dit specifieke café hoort. Dit gaat niet over of de kat wel, of
niet, van geluk mag spreken dat hij bij dit specifieke café hoort. Een kat kan
trouwens helemaal niet spreken. Hoogstens met zijn oren of met de bewegingen
van zijn staart. Maar spreken kan een kat zeker niet.
Er zijn wel meer dingen die een kat niet kan en een mens,
daar tegen over gesteld, wel. Waarom ik een kat tegenover een mens stel is mij überhaupt
onduidelijk. Zoals heel veel andere dingen mij überhaupt onduidelijk zijn.
Natuurlijk niet zoals andere dingen soms heel fijn kunnen zijn. Maar zoals soms
heel fijn niet altijd de beste manier is. Trouwens, de beste manier is nooit
eerder bedacht, of wel? Ik vraag mij überhaupt af of er wel eerder dingen
bedacht zijn. Zoals een mens denken kan en vragen stelt. Zoals ik een kat
tegenover een mens stel - is - mij – geheel – onduidelijk – wrang.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten